Ook de leiders van ons land doen aan zingeving, of ze nu willen of niet. Vanuit welke bronnen en op welke manier reageren zij op deze uitzonderlijke omstandigheden? Een eerste verkenning van het overheidsdiscours laat zien dat van crisisbewustzijn geen sprake is. Het heersende wereldbeeld wordt vooral bevestigd.
Gelovig of niet, wanneer het leven niet meer vanzelf spreekt, zoeken mensen naar verklaringen, troost en uitdagingen. “Rituelen geven houvast”, aldus Pia de Jong (NRC, 24 maart 2020). En volgens viroloog Ron Fouchier is de pandemie een “logisch gevolg van onze gewoonte om een ontzagwekkende hoeveelheid dieren om ons heen te verzamelen, te fokken en op te eten.” (NPO2 Tegenlicht, 22 maart 2020). Rituele handelingen en verklaringen die op hun beurt weer tot handelen aanzetten horen bij een epidemie, zoals in de veertiende eeuw de Europese bevolking reageerde op de uitbraak van de pest met zelfkastijding en vervolging van joden.
De huidige coronacrisis roept vragen op over de betekenis, oorzaken en gevolgen van de pandemie. Deze vragen hebben een belangrijke existentiële component omdat een crisis gevoelens van onzekerheid met zich brengt.¹ Er zijn verschillende manieren waarop burgers met de ervaren onzekerheid omgaan: verering van helden, het uiten van geloof in een betere ‘postcoronaire’ wereld, het ontkennen van het virus of het toedelen van schuld, bijvoorbeeld aan buitenlanders of ‘5G’-zendmasten. Deze existentiële reacties spelen een cruciale rol in de publieke acceptatie van overheidsmaatregelen. Maar hoe zit het met de aanbodzijde: hoe werd in de informatievoorziening vanuit de overheid invulling gegeven aan de zingevingsdimensie? Vanuit deze vraag ben ik begonnen met een analyse van het vertoog van de Nederlandse overheid. Al tieren de complottheorieën elders welig, ontkenning van het virus en het aanwijzen van zondebokken leken mij hier geen waarschijnlijke ingrediënten.
Van tevoren verwachtte ik vier narratieven aan te treffen:
- Trots op de Nederlandse aanpak van collectieve zelf discipline.
- Zorg voor kwetsbare mensen.
- De verantwoordelijkheid voor het redden van de economie.
- De fundamentele uitdaging waar de samenleving voor staat
Ik ben nog in afwachting van een student die het vervolg van deze spannende en arbeidsintensieve klus ter hand wil nemen, maar na het analyseren van de gepubliceerde persconferenties, inclusief vragenrondje, en de toespraken van de minister-president en de koning tot en met 21 april 2020 (81.000 woorden) is wel duidelijk geworden dat het repertoire waaruit in de eerste maanden wordt geput behoorlijk specifiek is en een aantal ambivalenties laat zien. In de teksten valt op hoe dominant het narratief ‘trots (op Nederland)’ is – tot in het absurde toe zou je eraan toe willen voegen, gezien de in Europees verband matige staat van dienst van Nederland in de omgang met de pandemie. Dit komt naar voren in uitingen als “Ja, wij zijn voorbereid” (6 maart 2020), en: “dat we in Nederland beschikken over wereldwijd de meest deskundige mensen op dit terrein” (9 maart 2020). Vervolgens wordt gesproken over de verantwoordelijkheid voor ‘de economie’, die zowel in woord als in daad met name wordt vertaald in steun voor “nationale iconen zoals de KLM” (16 maart 2020).Wanneer het grote zelfvertrouwen te zeer gaat botsen met de oplopende sterftecijfers, wordt ook de onzekerheid benoemd waarin de regering verkeert. Het erkennen hiervan kwam voor mij onverwacht. Tegelijk wordt hieraan een heroïsch narratief verbonden: ‘laten we de strijd winnen’. De helden in de zorg zijn van dit narratief de belangrijkste personificaties, en er wordt ook opgeroepen tot vertrouwen in moderne technologie: de app die er gaat komen. De vast terugkerende leus bij de conferenties wordt dat we er zelf, individueel, verantwoordelijk voor zijn dat het virus ons, collectief, niet overwint. Zorg voor de kwetsbaren, en – in de toespraak van de koning – de eenzamen, komt wel aan de orde, maar wordt nauwelijks uitgewerkt. Van het idee dat de samenleving voor een fundamentele uitdaging zou staan, bijvoorbeeld wat betreft de omgang tussen mens en dier, de internationale luchtvaart, of de inrichting van het gezondheidsstelsel, ontbreekt ieder spoor. Het gaat in de eerste plaats om preventie op korte termijn en in de tweede plaats om het bestrijden van de negatieve gevolgen voor het (grootschalige) bedrijfsleven. Over de daadwerkelijke omgang met ziekte en sterfte gaat het nauwelijks en evenmin over de wijze waarop we de pandemie zouden moeten duiden.
Dit brengt me op de ambivalenties. Ten eerste is er een ongemak met de verwachting dat de ministers vanuit een bepaalde overtuiging bestuurlijk op de pandemie reageren – wat Max Weber Gesinnungsethik noemde. De minister-president beaamt aanvankelijk zelfs dat het advies van het OMT “heilig” is (7 april 2020). De boodschap die wordt uitgedragen is dat er vooral pragmatisch naar de situatie wordt gekeken. De waarden van waaruit de politieke keuzes worden gemaakt (Welke sector mag gesloten, welke niet? Hoeveel geld ging en gaat waar naartoe?) worden spaarzaam benoemd: de economie redden, kwetsbaren beschermen, solidair zijn.
Ten tweede wordt er tegelijkertijd in morele termen over de epidemie gesproken (“Samen krijgen we Corona eronder”. (9 maart 2020); “Een tijd die inzet en offers gaat vragen aan iedereen.” (17 maart 2020) “Houd vol.” (7 april 2020) én afgekeurd dat er morele termen worden gehanteerd: “Het virus heeft geen emotie. Dat springt gewoon over op andere mensen als je je niet aan die anderhalve meter houdt, zo simpel is het.” (21 maart 2020). Deze worsteling kwam mooi naar voren in de langverwachte persconferentie van 21 april, ten tijde van de ‘intelligente lockdown’. De boodschap van de minister-president was zuur want deze moest worden verlengd: “we ontkomen er niet aan om dit offer met elkaar te brengen.”. En toen kwam de eerste vraag. NOS-journalist Albert Bos poogde het sentiment onder het volk te vertolken en vroeg: “Meneer Rutte, al weken zegt u dat Nederland zich voorbeeldig gedraagt. En wat krijgen mensen ervoor terug: nog eens drie weken verlenging.
Hoe rijmt u dat met elkaar?” Het wereldlijke gezag werd geconfronteerd met de keerzijde van het patroon van offer en beloning, do ut des, waar al die weken op was gevarieerd. Een antwoord op zingevingsniveau volgde niet, anders dan het noemen van de gezagvolle naam Angela Merkel. Er brak een twitterstormpje los over deze “krankzinnige eerste vraag” (Nico Dijkshoorn), door journalist Remco van Mulligen voorzichtig geduid als een jacht op een zondebok. Blogger Peter Breedveld echter, vond het een terechte vraag en had wel een mogelijk antwoord op zingevingsniveau paraat:
“(…) in ruil voor ons goede gedrag krijgen we een paar miljard voor kunst en cultuur, want dat hebben we straks hard nodig, de verzekering dat de zorg voortaan goed is geoutilleerd, de verzekering dat niemands bedrijf ten onder gaat aan de coronamaatregelen, de verzekering dat iedereen goed wordt verzorgd. Maatregelen om dit soort natuurrampen te voorkomen: duurzame veeteelt, een duurzamere economie.”²
Ten derde kwam een spanning naar voren tussen het individuele en het collectieve niveau. Er worden individuele offers gevraagd voor een gezamenlijk belang, maar er is vooral bij het aanvankelijke optreden van de minister-president grote terughoudendheid om een beroep te doen op het ambtscharisma van de gezaghebbende instantie die uit naam van het algemeen belang oproept tot inzet voor het collectief: “Ik wil niet als een kind worden toegesproken, ik wil als een volwassene worden toegesproken. Ik wil weten wat de feiten zijn. Nou, ik ben nou toevallig degene in deze baan die die feiten moet vertellen.” (3 april 2020) Op deze manier is het moeilijk om het zogenoemde ‘probleem van de collectieve actie’ op te lossen: ook als je zelf niet aan de maatregelen meewerkt kun je van de opbrengst profiteren, dus laten anderen zich maar beperken. Hoe komt het dan toch tot een collectieve inspanning? Na eerst een beroep op eigen inzicht en persoonlijke verantwoordelijkheid volgt dan toch de dreiging met boete en straf (9 april 2020).
In het algemeen kan onzekerheid op twee manieren te lijf worden gegaan: een positieve (trots en verering) en een negatieve (het kanaliseren van vrees en het aanwijzen van zondebokken). Juist toen de nood hoog was, werd de toon van de persconferentie iets grimmiger. Begin april 2020 moet Duitsland bijspringen om het tekort aan capaciteit op intensive care op te vangen. In 900 van de 2400 verpleeghuizen heeft het coronavirus toegeslagen. Dan worden de wielrenners genoemd als een groep die moet worden aangepakt, nadat ze twee dagen daarvoor ook al als enige categorie in het bijzonder werden genoemd. (Het deed me denken aan de Witz: “Het is allemaal de schuld van de joden.” “Nee, de fietsers.” “Waarom de fietsers?” “Waarom de joden?”). Het is een licht geval van het aanwijzen van zondebokken net als de uitval (“idiotie”) aan het adres van de vernielers van zendmasten. Met een strikt feitelijke verklaring voor de ellende had het allemaal weinig te maken, die lag eerder in de ‘efficiënte’ wijze waarop de IC-capaciteit was gepland en de productie en distributie van beschermingsmiddelen voor verzorgenden was georganiseerd.
Al met al valt vooral op dat de pandemie en de forse maatregelen die zijn genomen niet hebben geleid tot correcties van het heersende wereldbeeld. De dominante narratieven (trots op Nederland, in stand houden van de bestaande economie, zorg voor kwetsbaren) bevestigen dit. Wel is er een erkenning van de onzekere situatie, maar op de fundamentele gevoelens van onzekerheid wordt vooral gereageerd met maatregelen die de veiligheid moeten vergroten. Eenmaal wordt letterlijk van een “existentiële crisis” gerept maar dan gaat het over KLM en Schiphol waarvoor “we ook echt alles zullen doen wat nodig is … die hele luchtvaartsector verkeert op dit moment in een existentiële crisis.” (16 maart 2020). Vooralsnog blijkt bij de wereldlijke overheid zelf niets van een existentiële crisis in strikte zin, of van een verlangen om daar antwoord op te geven. Men is uiterst terughoudend om de situatie te duiden als een noodzaak tot heroriëntering: van de manier waarop we werken, eten, reizen, elkaar belonen en zorgen voor andere mensen, andere dieren, en de aarde als geheel. Maar wellicht mogen we ons, in het licht van zowel de geschiedenis als de actualiteit, al gelukkig prijzen dat het complotdenken en het zondebokmechanisme niet tot het officiële discours zijn doorgedrongen.
¹ M.B. ter Borg & B. ter Borg (2009). Zingeving als machtsmiddel. Van zinverlangen tot charismatisch leiderschap. Zoetermeer: Meinema.
² P. Breedveld, ‘Die vraag was geniaal, jullie zijn dom’, Webblog Frontaal Naakt, http://www.frontaalnaakt.nl/archives/die-vraag-was-geniaal-jullie-zijn-dom.html (geraadpleegd 25 februari 2021).
Kees de Groot
Kees de Groot is gastonderzoeker aan de universiteit van Agder (Noorwegen) en bijzonder (KSGV-)hoogleraar Sociologie van Levensbeschouwing en Geestelijke Volksgezondheid aan de universiteit van Tilburg.
0 reacties