David Brooks (1961) is auteur en columnist bij The New York Times. Hij schreef in 2019 het boek The Second Mountain. Het werd direct een bestseller. Begin dit jaar verscheen de Nederlandse vertaling, getiteld De tweede berg. Brooks heeft een joodse achtergrond, maar is ook erg geraakt door het christelijk geloof. Hij noemt zichzelf ‘een dolende jood en een zeer verwarde christen’ (315). Het boek gaat helemaal niet over kerkopbouw, maar biedt, gelet op het thema van dit nummer, mijns inziens toch belangrijke impulsen voor het nadenken over het functioneren van geloofsgemeenschappen in onze tijd
De berg van verbinding
Brooks vraagt van de lezer geen godsgeloof, wel het besef dat hij/zij een ziel heeft en dat die ziel verbinding en zorg behoeft. Hij gebruikt de metafoor van het bergbeklimmen. De eerste berg die we doorgaans beklimmen is die van het ego, de carrière, de autonomie. De individualistische, op zichzelf gerichte mens beklimt deze. Onze samenleving ondersteunt ons daarbij. Voortdurend levert het impulsen en gereedschappen voor de mindset van het ‘eigen ego eerst’. Maar bovenop deze berg gekomen (of onderweg gestrand!) kan het je overkomen: ‘is dit nu alles?’ Dan komt de tweede berg in zicht, die van de verbinding. Dat is, zegt Brooks, niet een berg die jij verovert, maar eentje die jou verovert. Op de tweede berg ‘ben je relationeel, intiem en volhardend’ (14). Brooks wijst in deze tweede trektocht vier belangrijke terreinen aan: roeping, huwelijk, levensbeschouwing & geloof en tenslotte gemeenschap. Deze vier geven ook structuur aan het boek. Het is verleidelijk om de vier apart te bespreken, want hij zegt over elk van de vier heel mooie dingen, maar ik beperk me hier tot een grondtrek die steeds terugkeert: verbinding, commitment, trouw, toewijding. Dat is een behoorlijk tegendraads geluid in dit nummer over ‘lichte gemeenschappen’. Brooks keert zich tegen de mateloze vrijheid die we ons als hyperindividualisten menen te kunnen permitteren. Een lopend buffet, waarbij we in volstrekte vrijheid ons eigen menu samenstellen, schept echter geen identiteit en geen toekomst. ‘Onze verbintenissen geven ons de kans om tot een hoger niveau van vrijheid te komen’, schrijft hij (97). ‘Vrijheid blijkt niet een oceaan waarin je je leven wilt doorbrengen. Vrijheid is een rivier die je wilt oversteken om jezelf aan de overkant te planten – en je volledig te binden aan iets’ (55). Brooks zoekt die (ver)binding op leven en dood over de volle breedte van ons leven: beroepsmatig, in het huwelijk, in onze verbinding met een levensovertuiging en in gemeenschapsvorming. Daar waar onze samenleving vrijheid, pick and choose en fluïditeit verkondigt, gaat Brooks aan de andere kant van de boot hangen. Human flourishing vraagt om verbinding, trouw en het van de troon stoten van het eigen ego.
De kracht van het boek is gelegen in dit consequente contra-culturele geluid. Geloof is voor Brooks daarbij geen aantasting van onze autonomie, maar juist een transformatie ervan. ‘Gods liefde en er deelgenoot van zijn betekent een overwinning op het ego, maar is geen ondermijning van het eigen ik’ (307). Geloven is ook volstrekt iets anders dan the feel good emotie die het nu soms is. Hij noemt in dit verband moeder Theresa voor wie het geloof geen balsem was, maar vaak eerder een duister verdriet: ‘maar ze bleef trouw aan haar geloof, ook al had het haar op zijn beurt losgelaten’ (301).
Bindingsangst overwinnen
Brooks schreef een fascinerend en ook persoonlijk boek. Niet voor niets kreeg het in dagblad Trouw het maximale aantal van vijf sterren. Het boek staat vol namen (van bijvoorbeeld Henri Nouwen, Tim Keller, John Stott en Etty Hillesum) en vaak treffende citaten. Het vormt zo een inspirerende bron, zeker ook voor voorgangers die hun preken willen larderen met puntige uitspraken, illustraties en herkenbare voorbeelden. Brooks is ook eerlijk, want hij verhult zijn eigen scheiding bijvoorbeeld niet in dit boek waarin hij de loftrompet steekt over het ‘maxi-huwelijk’. Het boek geeft veel te denken in een tijd waarin we vooral lijken te zoeken naar lichtere en meer vloeibare vormen van verbinding en gemeenschap. Brooks gelooft daar absoluut niet in. Dat maakt het boek ook voor gemeente-opbouwers belangrijk. Ook in de kerk zoeken we vaak naar modellen en initiatieven waar wat meer rek in zit. Denk aan Stefan Paas met zijn typering van de beleving van de kerk als was het een restaurant. Als het eten smaakt, de ambiance prettig is en het personeel plezierig, zullen we zeker een keer terug kunnen komen, maar we binden ons uiteraard niet. Op zich komen we daarmee tegemoet aan een sterk behoefte in onze tijd, die van vrijheid en autonomie. Als geloofsgemeenschappen echter enkel tegemoet komen aan onze bindingsangst, levert dat uiteindelijk weinig of niets op. We zullen deze angst ook moeten willen doorbreken. Brooks is hier heel radicaal: ‘een toewijding aan het geloof staat voor een permanente toewijding, bij alle weersgesteldheden, dus ook wanneer het vertrouwen in God verstek laat gaan. (…) Het geloof omarmen is verandering omarmen. Het gaat gepaard met momenten van vertwijfeling. Zo niet, dan kun je niet van geloof spreken’ (301). Vooral het eerste deel van dit citaat klinkt heel massief, maar Brooks komt niet tot zijn denken vanuit een onwrikbaar geloof. Hij is eerder als zoeker te typeren. Voor hem is geloof ‘het slokje dat een dorst opwekt’ (300). Hij zoekt een vruchtbare weg tussen hyperindividualisme, waarbij de enkeling uiteindelijk eenzaam is en verkommert, en collectivisme, waarbij het individu wordt geüniformeerd en daarmee feitelijk wordt uitgewist. Brooks kiest voor wat hij noemt ‘het relationisme’: ‘We moeten een geloofsovertuiging formuleren die relaties voorop stelt – en niet het individu – en die in heldere vorm de waarheden uitspreekt die we allemaal kennen: dat we worden gevormd door relaties, dat we worden gevoed door relaties en dat we verlangen naar relaties’ (358).
Brooks en kerkopbouw
Brooks’ pleidooi voor diepgaande verbindingen spoort met bijvoorbeeld James Mallons boek Als God renoveert1 Mallon zag in zijn werk als parochiepriester te veel oppervlakkigheid, zowel geloofsinhoudelijk gezien als vanuit het oogpunt van participatie en verbinding. Daarom ging hij op zoek naar intensievere en meer diepgaande verbindingen van parochianen met de wereld van geloof en kerk-zijn. Zijn ervaringen met die zoektocht legde hij neer in zijn boek. Dat bleef niet onopgemerkt, ook niet in Nederland. Een zwaar overtekende tweedaagse in Oudenbosch ging dit voorjaar vanwege corona niet door, maar de belangstelling laat wel zien dat het hier om een aangelegen thematiek gaat. Kennelijk worden we toch niet gelukkig van al te losse, ad hoc-achtige, incidentele (ver)bindingen. David Brooks steunt me in de overtuiging dat de kerk wat van mensen mag vragen, want alleen dan kan ze ook iets geven en ontstaat er een basis om de levensveranderende kracht van het Evangelie te gaan ervaren. Uiteraard betekent dat niet dat we kerken moeten omvormen tot zware bastions en gesloten burchten. Gastvrijheid en laagdrempeligheid blijven cruciaal. Maar de uiteindelijk grondtoon zal wel die van toewijding en overgave moeten zijn. De kerk zal in haar functioneren de evangelische uitnodiging om ons leven met hart en ziel aan Jezus Christus te verbinden, moeten weerspiegelen. Inhoud en vorm zullen congruent moeten zijn. In dit verband is het denken van missioloog Mechteld Jansen spannend. Al weer even geleden pleitte ze voor een kerk die zowel een ‘zware’ als een ‘lichte’ gemeenschap is.2 De kerk vraagt een lichte binding aan zichzelf, maar een zware binding aan de weg en de zaak van Jezus Christus, schrijft ze. Terecht onderscheidt Jansen m.i. de toewijding aan het Rijk Gods en die aan de kerk. Dat is vaak vergeten in het verleden. Kerkelijke participatie is immers geen doel op zich, maar bedoeld om mensen te helpen te leven vanuit en gericht op het Rijk Gods. Maar er doemt hier wel een vraag op waarvoor ik te weinig aandacht zie: in hoeverre verdraagt de tendens tot royalere en minder ‘eisende’ modellen van kerk-zijn zich met de hoge mate van toewijding die het evangelie van geloofsleerlingen vraagt? Kerkelijke participatie en toewijding aan de zaak van het Rijk Gods vallen zeker niet samen (gelukkig maar!), maar volledig onverbonden zijn ze uiteraard ook niet. In welke mate zouden kerken in hun participatie-verwachtingen al iets moeten reflecteren van de even hartelijke als dringende uitnodiging van het evangelie om te komen tot een diep commitment aan ‘de gulzige zaak’ van het Rijk Gods? Hoeveel rek zit in het middel zonder dat je daarmee het doel uitholt of zelfs kwijtraakt? Dat is in mijn ogen een belangrijke gemeenteopbouwkundige vraag. Een kerk moet willen lijken op wat ze beoogt.
Corona en verbinding
De actualiteit van de corona-crisis maakt het punt van verbinding nog urgenter. In de afgelopen maanden is kerkelijk Nederland toegegroeid naar het shoppen in de digitale winkel van vieringen. Om me heen hoor ik de geluiden van ‘gluren bij de buren’ en het verkiezen van andere vieringen boven die van de eigen gemeente. Hoezeer gelovigen misschien ook verlangen elkaar weer lijfelijk te ontmoeten, ze voelen zich momenteel vaak zeer vrij om elders digitale vieringen mee te beleven, zeker als deze beter aansluiten bij de eigen spiritualiteit of qua registratie, vorm en inhoud kwalitatief gewoon beter zijn. Dat is een ervaring die in deze omvang volstrekt nieuw is en die ook wel eens behoorlijke sporen zou kunnen gaan trekken in de toekomst.3 Nu we de fysieke binding aan een specifieke geloofsgemeenschap noodgedwongen los hebben moeten laten, zou dat het proces van digitalisering van verbindingen wel eens sterk kunnen bevorderen. En als die ontwikkeling inderdaad gaat plaatsvinden, wat betekent dat voor lokale gemeenschapsvorming? In de gemeente waar ik bij betrokken ben is nu al besloten dat de live streaming ook na corona gehandhaafd blijft. Er wordt inmiddels geïnvesteerd in betere apparatuur. Ik vermoed dat het in veel kerken zo zal gaan. ‘Back to normal’ is er niet meer bij omdat er ‘een nieuw normaal’ bezig is te ontstaan.4 Wat gaat dat betekenen voor gemeenschapsvorming? Er is veel scepsis rond vormen van digitale gemeenschap: ze zou vluchtig, oppervlakkig en vrijblijvend zijn. Uit onderzoek blijkt echter dat mensen wel degelijk gemeenschap ervaren op het web. ‘(…) de virtuele werkelijkheid kan fungeren als een sacrale plaats of ruimte (…) waarin religiositeit gestalte kan krijgen. (…) Hoewel ervaringen van oppervlakkigheid en afstand reëel zijn, bestaan er grote groepen sociale media gebruikers die online een gevoel van verbondenheid ervaren, investeren in online relaties en zich committeren aan een online groep. Als zodanig vinden en onderhouden zij een equivalent van een religieuze gemeenschap die als waardevol en betrokken wordt gezien (…).5’ Corona heeft de tendens tot ‘digitaliteit’ alleen maar versterkt. Het loont de moeite echt goed te kijken wat mensen beleven aan digitale vormen van gemeenschap. In het post-corona tijdperk is onderzoek daarnaar mogelijk ook een uitdaging voor dit tijdschrift.
Je verbinden met een sterk verhaal
Terug naar Brooks. ‘Als ik me overgeef aan iets groots, ben ik op mijn sterkst en machtigst’, schrijft hij (359). Dat is vloeken in de kerk van het hyperindividualisme. Brooks is gefascineerd geraakt door Jezus en zijn woorden van omkering in de Bergrede (Mt. 5-7). Hij zegt het Dorothy Day na: ‘Christenen dienen te leven op een manier die alleen hout snijdt als God bestaat’ (272). Om zinvol antwoord te kunnen geven op de vraag wat ons te doen staat, zullen we allereerst antwoord moeten kunnen geven op de vraag van welk groter verhaal we deel uitmaken (262). Juist dat is in onze tijd een kwetsbaar iets: soms is er alleen het persoonlijke verhaal, niet verbonden met een overkoepelend, richting biedend verhaal. Zinloosheid ligt dan op de loer. Brooks meldt de resultaten van een wereldwijd onderzoek uit 2007 naar de ervaring van betekenis en doel. Liberia voerde hier de lijst aan en hekkensluiter was – tot mijn verbazing – Nederland (96,97). Misschien is er veel meer zinloosheid en doelloosheid in ons land dan we ons realiseren. Brooks daagt ons uit onze kleine individuele verhalen weer te verbinden – en meer nog – te laten weglopen uit ‘een sterk verhaal’. Kerken zijn geroepen die handschoen op te pakken. Ze kunnen dat ook, want ze leven immers van een ijzersterk verhaal. Daar kun je je wel op leven en dood aan verbinden…
David Brooks, De tweede berg. De zoektocht naar een zinvol leven, Spectrum Amsterdam 2020, 400 pp. €21,99
1 Fr. James Mallon, Als God renoveert. De parochie van onderhoud naar bloei, Baarn 2019. Zie ook de aandacht voor het boek in WKO Bulletin nr. 101 (2019). Inmiddels is er ook een werkboek verschenen: Fr. James Mallon, Als God renoveert. Werkboek. Een stapsgewijze handleiding voor het transformeren van je parochie, Baarn 2020. Leo Fijen schreef aansluitend een boekje met praktijkervaringen: Als God renoveert. Vijf praktijkverhalen in Nederland, Baarn 2020
2 Mechteld Jansen, ‘Missionaire grensoverschrijding’, in: Gerrit de Kruijff en Wietske de Jong (red.), Een lichte last. Protestantse theologen over de kerk, Zoetermeer 2010, p. 23-38. Zie voor een overzicht van denkmodellen rond participatie mijn boek Oefenruimte. Gemeente en parochie als gemeenschap van leerlingen, Zoetermeer 2013, met name hoofdstuk 2.
3 Interessant in dit verband is het boek van Steve Aisthorpe, The Invisible Church. Learning from the Experiences of Churchless Christians, Edinburgh 2016
4 Zie voor ervaringen en instructies https://www.dur.ac.uk/resources/digitaltheology/ EverybodyWelcomeOnline23rdApril.pdf (geraadpleegd 19 mei 2020).
5 Johan Roeland et al., ‘De (on)mogelijkheid van de digitale kerk’, In: Handelingen. Tijdschrift voor praktische theologie en religiewetenschap, jrg. 39 (2012), nr. 3, p. 68. Zie ook Tim Hutchings, ‘Considering religious community through online churches’, in: Heidi A. Campbell (ed.), Digital Religion. Understanding Religious Practice in New Me-dia Worlds, Abingdon 2013, p. 164-172. Van heel recent datum is het themanummer ‘Digital Ecclesiology’ van het tijdschrift Ecclesial Practices, jrg. 7, nr. 1, 2020
Sake Stoppels
Sake Stoppels is lector theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede en beleidsmedewerker binnen de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk.
0 reacties